Gezien we weer een aantal kits van de 'ToDo list' af hebben mogen voeren is het tijd voor iets anders op de werktafel erbij. Dit project heeft wel de nodige voeten in de aarde gehad alvorens te kunnen beginnen, omdat ik graag een bepaalde uitvoering ervan wilde maken. Maar gezien de vele verschillen in uitvoering heeft de voorbereiding de nodige tijd geduurd. Maar ook het verzamelen van de updates heeft een duit in het zakje gedaan.
Nu zijn we zover dat het voor mij zover in orde is dat ik meen dat het historisch correct is. Is dit laatste voor mij belangrijk? Ja en nee, want ik ben geen 'klinkboutteller' en een halve MM korter of langer boeit mij ook niet direct. (alle respect voor degene die dit wel heeft) Maar wanneer je specifiek 'iets' gaat bouwen moet het daarentegen wel voor me kloppen, of ik moet het maximaal mogelijke wat bekend is weten alvorens te starten. Dit moment is nu.
De kit met updates:
Boxart.
Bouwplannen.
Spreus.
Friuls en Blast update.
Voyager PE en Echelon decals.
J's work Masks.
Waarom nu de keuze voor de bouw van de ‘Rhone’? Uit de diverse geraadpleegde naslagwerken blijkt dat er een grote verscheidenheid in uitvoeringen was. Verschillende turrets, fenders, camouflage, exhausts en ga zo maar door. Maar ook verschillende fabrieken maakte ze, bijvoorbeeld Renault en FCM. Renault voerde de zo in het oog springende three-tone camo, die ik graag wil gaan aanbrengen en de small fenders werden maar tot een bepaald tanknummer gebruikt. ‘Rhone’ had deze. Echter met zekerheid is het, ondanks het onderzoek, allemaal niet 100% bevestigd te krijgen. Wat wel zeker is dat de ‘Rhone’ in Saumur niet het orgineel is, dat zal dadelijk verder blijken uit foto's en tekst.
De in het bezit zijnde boeken en de site van 'Chars-Francais' hebben veel geholpen tijdens de research, op de site staan bijvoorbeeld vele tanks met foto's en een howto om de Tamiya-kit zoveel mogelijk te verbeteren naar het orgineel.
De ontwikkeling (voor de geintreseerden):
Char B
In 1921 gaf het Franse leger opdracht tot het ontwikkelen van een pantserrupsvoertuig waarvan het kanon in de romp krachtig genoeg moest zijn om een doorbraak van het vijandelijke front effectief te ondersteunen door het vernietigen van veldversterkingen en het verslaan van tanks van de tegenstander. In 1925 werd een ontwerp gekozen uit vier prototypen. Een eerste testvoertuig daarvan kwam in 1930 gereed en kreeg de naam Char B. Vooraan in de romp had het een 75 mm houwitser die horizontaal alleen bewogen kon worden door het hele voertuig te draaien; een hydraulische transmissie zorgde ervoor dat dit zeer precies kon gebeuren en de bestuurder was zo tegelijk schutter van het kanon.
Char B1
Nadat lang was geaarzeld of men toch niet een lichter of juist zwaarder alternatief zou aanschaffen, werd in 1934 een definitieve bestelling gedaan van een 28 ton zware versie, de Char B1, die beschermd werd met 40 mm pantserplaten en bovenop als extra bewapening een gietstalen toren met 47 mm kanon droeg. Hiervan zijn in de periode van eind 1935 tot midden 1937 34 voertuigen gebouwd. Daarna ging men over op de productie van een verbeterde versie, de Char B1 bis, waarvan er tot juni 1940 369 geproduceerd zouden worden door een samenwerkingsverband van verschillende fabrikanten. De productie werd gehinderd door nationalisaties en stakingen, maar vooral doordat het ontwerp erg ingewikkeld was en daardoor duur. Omdat het ook verouderd begon te raken, wilde men het vervangen door een moderner type; vanwege de oorlogsdreiging werd dat echter uitgesteld. Wel zijn er nog twee prototypen gebouwd van een verbeterde versie, de Char B1 ter.
De verbeteringen die "op de productielijn" moesten worden uitgevoerd, betroffen vooral een zwaardere bepantsering en bewapening. Tot een dikker pantser werd in principe eind 1934 besloten. Deze wijzigingen werden in 1935 eerst weer getest op prototype N° 102 dat nu dus al voor de derde maal van configuratie veranderde. In mei 1935 werd een bestelling voorbereid van het verbeterde type onder de naam Char B1 bis maar in augustus weer afgeblazen omdat de Direction de l'Infanterie de uitkomst van de proeven wilde afwachten. Op 8 januari 1936 werd opnieuw tot een eerste bestelling van 35 stuks besloten, maar nu lag het ministerie van financiën weer dwars. Pas toen minister van defensie Édouard Daladier met aftreden dreigde, ging dat in augustus overstag en de bestelling werd bevestigd in oktober — overigens had Daladier al op 1 mei in het geheim het groene licht gegeven voor productie. Het eerste exemplaar werd afgeleverd op 8 april 1937.
Char B1 Bis
Het pantser is vooral dikker aan de voorzijde waar het op zestig millimeter wordt gebracht. Aan de zijkanten blijft het steken bij 55 millimeter; de bodem is versterkt tot twee centimeter. Hierdoor neemt het gewicht toe naar 31,5 ton en de bodemdruk naar 13,9 kg/cm². Het nieuwe kanon is het 47 mm SA 35 Lang 32 waarvan het doorslagvermogen ongeveer het dubbele is van het oorspronkelijke wapen, zo'n vijftig millimeter. Het heeft een L.762-vizier. Door de grotere lengte vermindert de maximale elevatie naar 20°. Bij het nieuwe kanon past ook een nieuwe toren, de APX-4, eigenlijk een APX-1 die aangepast is aan het krachtiger wapen en waarvan de wanden verdikt zijn van 40 naar 56 millimeter, wat het gewicht brengt op 2570 kilo. De diascopen zijn vervangen door PPL RX 160 episcopen en ook het commandokoepeltje was van een nieuw model. De toren is kleiner dan de APX1 CE van de SOMUA S35 cavalerietank. Om plaats te maken voor de langere 47 mm munitie wordt de voorraad van het 75 mm kanon verminderd van tachtig naar 74, waarvan maar zeven pantserbrisantgranaten.
Er zijn ook vele kleine wijzigingen. De toprollers die de rupsband bovenaan ondersteunen, worden vervangen door beugels. Bij de achterste, die in een gat tussen het aandrijfwiel en het uitspringende gedeelte van de zijkant lag, is het daarvoor nodig de plaat aan de zijkant van een driehoekig uitsteeksel te voorzien: het oude smeerpunt ervan wordt met een staalplaat dichtgelast. Bij latere voertuigen ontbreekt het gat geheel en is het uitsteeksel een integraal deel van de romp geworden.
In de loop van de jaren werden geleidelijk meer verbeteringen uitgevoerd. Na de eerste Char B1 bis-serie van 35 werd een krachtiger 307 pk motor ingebouwd van 16500 cc. Hiermee kon een snelheid behaald worden van 25 km/u. Bij zo'n snelheid liep het brandstofverbruik echter snel op en zakte het rijbereik van nominaal 180 kilometer naar 120 kilometer, wat betekende dat al na vijf à zes uur bijgetankt moest worden omdat men door de vierhonderd liter benzine heen was. De brandstofaanhangwagentjes van zeshonderd liter bleken, zoals de proefnemingen al hadden doen vermoeden, volstrekt onpraktisch: als men door het terrein reed werden ze bijna zeker afgeworpen. De zware trekhaak die de Char B 1 nog had, werd daarom achterwege gelaten. Om dit probleem te ondervangen werd een uitgebreid aanvoersysteem opgezet, waarbij onder andere ieder peloton tanks door een eigen TRC Lorraine 37 L gepantserde brandstofbevoorradingstank gevolgd werd. Om de last daarvan wat te verminderen had de allerlaatste productieserie in juni 1940 een extra 170 liter interne brandstoftank. Teneinde de sterkere motor te koelen werden de luchtinlaten aan de linkerkant vergroot.
Andere verbeteringen betroffen het aanbrengen van lenspompen, zwaardere krikken, sterkere spatborden, kortere geluiddempers op de uitlaten vanaf de 210e tank, in 1940 een ER53 radio in plaats van een ER51 radiotelegrafie-apparaat en persoonlijke ER55 radiosets voor commandotanks, een vergroting van de 47 mm munitievoorraad van 62 naar 72 vanaf de 341ste tank (de kogelvoorraad ging toen van 4800 naar 5250) en het aanbrengen van een bevestigingspunt, boven een veranderd torenluik, voor het reservemachinegeweer zodat dit door de commandant als luchtafweerwapen gebruikt kon worden. De allerlaatste tanks kregen ook een radio-intercom. Bepaalde onderdelen werden in een verschillend model van diverse onderaannemers betrokken en aangebracht al naar gelang ze beschikbaar kwamen: zelfs ongeveer gelijktijdig gebouwde tanks konden daarin dan van elkaar verschillen. Dat gold onder andere voor de geluiddempers waarvan vijf modellen bekend zijn en de rupsbanden waarbij de schakels gelast konden zijn of met klinknagels opgebouwd.
Veel oudere voertuigen werden achteraf op de nieuwe standaard gebracht. Zo werden bij de eerste 35 Char B1 bis-tanks de motoren vanaf 1938 tot mei 1940 door nieuwe vervangen. Soms weigerden eenheden bepaalde verbeteringen: de 1re DCR bij voorbeeld besloot de radiotelegrafie te behouden omdat het gesproken woord toch niet verstaanbaar was door het motorlawaai.
Chars in gevecht:
Na de Duitse inval van mei 1940 waren de Char B1's tijdens de Slag om Frankrijk geconcentreerd in vier pantserdivisies van de Infanterie. Deze waren speciaal ingericht voor het ondersteunen van een doorbraak en daarom niet uitgebalanceerd genoeg met voldoende eigen infanterie of artillerie om zelfstandig in een bewegingsoorlog effectief slag te kunnen leveren met hun Duitse tegenhangers. De Char B1 zelf was ook te onderhoudsgevoelig en miste door een hoog brandstofverbruik het rijbereik voor het snel afleggen van grotere afstanden. Het lukte de Char B1s dan ook niet de verrassende massale opmars van de Duitse tanks door de Ardennen na het oversteken van de Maas een halt toe te roepen, hoewel ze door hun betere pantsering en bewapening in een direct gevecht meestal de meerdere waren.
Wat gebeurde er 14 tot 19 mei 1940 in en nabij Beaumont in relatie tot de ‘Rhone’?:
De 3ième Compagnie van het 37ième Bataillon de Chars de Combat bereikte even na 16.30 uur de hoofdweg onder Ermeton, op weg naar Denée. Hier stuitte men op Duitse infanterie, welke werd aangevallen. De Duitsers beantwoordden het vuur met hun geschut. Na wat schermutselingen en hergroepering trok men verder richting Denée. Al snel werden de Franse tanks opgemerkt door het juist over de Maas getrokken 28e Infanterie-Regiment van het 8e Infanterie-Division. De Fransen werden overvallen door de 3,7cm PAK's van de Duitse infanteristen. De uitwerking was echter nihil. De situatie voor de Duitse infanterie leek uitzichtloos. Een roep om hulp door de infanteristen was gehoord en geschut en antitankgeschut van de 14e Kompanie van het 28e Infanterie-Regiment en antitankgeschut van de 8e Panzerjäger-Abteilung werd naar voren gedirigeerd. Luchtafweergeschut van de in de buurt aanwezige 1e Kompanie van het Flak-Lehr-Regiment mengde zich in het gevecht. In korte tijd waren alle overgebleven Franse tanks uitgeschakeld. De gehele rest van de dag trachtten eenheden van het 2ième en 4ième Corps d'Armée, de uitbraak uit het Duitse bruggenhoofd te verhinderen. De niet aflatende Duitse luchtsteun en steeds verder groeiende overmacht zorgden er echter voor dat de Duitse opmars niet tot staan kon worden gebracht.
De restanten van het 37ième Bataillon de Chars de Combat werden in de nacht van 15 op 16 mei om circa 01.30 uur teruggetrokken in de richting van Beaumont. De tanks konden alleen aan de gang worden gehouden door onderweg brandstof te bedelen bij andere eenheden die men tegenkwam. Nabij Beaumont stuitte men op de hoofdmacht van de 5.Panzer-Division. Na enkele schermutselingen wisten vijf a zes Franse tanks Beaumont zelf te bereiken en stelden zich daar ter verdediging op. De strijd was echter hopeloos. Stuk voor stuk werden de tanks achtergelaten of werden ze door de bemanningen zelf vernietigd en de “Slag om Beaumont” was snel voorbij.
De Chars in Beaumont:
'Rhone' tank No 309 (of wat er van over is) Ernaast staat de 'Marne' tank No 332.
Let op de drie zichtbare achtergelaten tanks op de achtergrond.
1ste compagnie:
Garonne - Tank No 308 - commando tank (achtergelaten)
Loire - Tank No 307 - (onderweg naar Beamont vernietigd door de Duitsers)
Rhône - Tank No 309 - (opgeblazen door de bemanning)
Cher - Tank No 330 - (achtergelaten)
derde compagnie:
Meuse - Tank No 310 - (achtergelaten)
Marne - Tank No 332 - (achtergelaten)
De ‘Rhone’ wordt dus opgeblazen door de eigen bemanning, door de explosie en de opvolgende brand verspreidt dit naar de naburige huizen. Ten gevolge hiervan zal deze brand woeden tot de nacht van de 17de mei. 19 mei wanneer de Duitsers Beaumont betreden vallen de ‘Chars’ in handen van hen. Een wat te nieuwsgierige Duitser betreedt de ‘Meuse’, let niet op het doorgeladen kanon. Waardoor dit afgaat, hiermee wordt een hoogspanningsmast geraakt en de plaatselijke bakker gedood bij zijn eigen deur. De overige tanks worden hierna allen naar de kerk verplaatst. De, in totaal, honderden buitgemaakte Chars werden vervolgen omgebouwd naar Duitse standaard en werden op andere fronten weer ingezet.
Bemanning van de ‘Rhone’:
Chef de Char : Sous-Lieutenant André Marsais
Pilote : Caporal-chef Emile Tourmetz
Radio : Sergent Jacques Tapol
Aide-pilotes : Chasseur Defremy et chasseur Feuillatre
Bronnen:
Panzer4 vs Char B1 bis
Surviving French tanks
Trackstory 03
www.wikimedia.com
www.chars-francais.net
www.batailles-1939-1940.historyboard.net
www.g503.com
www.ser-sarajkin.narod2.ru
Nu zijn we zover dat het voor mij zover in orde is dat ik meen dat het historisch correct is. Is dit laatste voor mij belangrijk? Ja en nee, want ik ben geen 'klinkboutteller' en een halve MM korter of langer boeit mij ook niet direct. (alle respect voor degene die dit wel heeft) Maar wanneer je specifiek 'iets' gaat bouwen moet het daarentegen wel voor me kloppen, of ik moet het maximaal mogelijke wat bekend is weten alvorens te starten. Dit moment is nu.
De kit met updates:
Boxart.
Bouwplannen.
Spreus.
Friuls en Blast update.
Voyager PE en Echelon decals.
J's work Masks.
Waarom nu de keuze voor de bouw van de ‘Rhone’? Uit de diverse geraadpleegde naslagwerken blijkt dat er een grote verscheidenheid in uitvoeringen was. Verschillende turrets, fenders, camouflage, exhausts en ga zo maar door. Maar ook verschillende fabrieken maakte ze, bijvoorbeeld Renault en FCM. Renault voerde de zo in het oog springende three-tone camo, die ik graag wil gaan aanbrengen en de small fenders werden maar tot een bepaald tanknummer gebruikt. ‘Rhone’ had deze. Echter met zekerheid is het, ondanks het onderzoek, allemaal niet 100% bevestigd te krijgen. Wat wel zeker is dat de ‘Rhone’ in Saumur niet het orgineel is, dat zal dadelijk verder blijken uit foto's en tekst.
De in het bezit zijnde boeken en de site van 'Chars-Francais' hebben veel geholpen tijdens de research, op de site staan bijvoorbeeld vele tanks met foto's en een howto om de Tamiya-kit zoveel mogelijk te verbeteren naar het orgineel.
De ontwikkeling (voor de geintreseerden):
Char B
In 1921 gaf het Franse leger opdracht tot het ontwikkelen van een pantserrupsvoertuig waarvan het kanon in de romp krachtig genoeg moest zijn om een doorbraak van het vijandelijke front effectief te ondersteunen door het vernietigen van veldversterkingen en het verslaan van tanks van de tegenstander. In 1925 werd een ontwerp gekozen uit vier prototypen. Een eerste testvoertuig daarvan kwam in 1930 gereed en kreeg de naam Char B. Vooraan in de romp had het een 75 mm houwitser die horizontaal alleen bewogen kon worden door het hele voertuig te draaien; een hydraulische transmissie zorgde ervoor dat dit zeer precies kon gebeuren en de bestuurder was zo tegelijk schutter van het kanon.
Char B1
Nadat lang was geaarzeld of men toch niet een lichter of juist zwaarder alternatief zou aanschaffen, werd in 1934 een definitieve bestelling gedaan van een 28 ton zware versie, de Char B1, die beschermd werd met 40 mm pantserplaten en bovenop als extra bewapening een gietstalen toren met 47 mm kanon droeg. Hiervan zijn in de periode van eind 1935 tot midden 1937 34 voertuigen gebouwd. Daarna ging men over op de productie van een verbeterde versie, de Char B1 bis, waarvan er tot juni 1940 369 geproduceerd zouden worden door een samenwerkingsverband van verschillende fabrikanten. De productie werd gehinderd door nationalisaties en stakingen, maar vooral doordat het ontwerp erg ingewikkeld was en daardoor duur. Omdat het ook verouderd begon te raken, wilde men het vervangen door een moderner type; vanwege de oorlogsdreiging werd dat echter uitgesteld. Wel zijn er nog twee prototypen gebouwd van een verbeterde versie, de Char B1 ter.
De verbeteringen die "op de productielijn" moesten worden uitgevoerd, betroffen vooral een zwaardere bepantsering en bewapening. Tot een dikker pantser werd in principe eind 1934 besloten. Deze wijzigingen werden in 1935 eerst weer getest op prototype N° 102 dat nu dus al voor de derde maal van configuratie veranderde. In mei 1935 werd een bestelling voorbereid van het verbeterde type onder de naam Char B1 bis maar in augustus weer afgeblazen omdat de Direction de l'Infanterie de uitkomst van de proeven wilde afwachten. Op 8 januari 1936 werd opnieuw tot een eerste bestelling van 35 stuks besloten, maar nu lag het ministerie van financiën weer dwars. Pas toen minister van defensie Édouard Daladier met aftreden dreigde, ging dat in augustus overstag en de bestelling werd bevestigd in oktober — overigens had Daladier al op 1 mei in het geheim het groene licht gegeven voor productie. Het eerste exemplaar werd afgeleverd op 8 april 1937.
Char B1 Bis
Het pantser is vooral dikker aan de voorzijde waar het op zestig millimeter wordt gebracht. Aan de zijkanten blijft het steken bij 55 millimeter; de bodem is versterkt tot twee centimeter. Hierdoor neemt het gewicht toe naar 31,5 ton en de bodemdruk naar 13,9 kg/cm². Het nieuwe kanon is het 47 mm SA 35 Lang 32 waarvan het doorslagvermogen ongeveer het dubbele is van het oorspronkelijke wapen, zo'n vijftig millimeter. Het heeft een L.762-vizier. Door de grotere lengte vermindert de maximale elevatie naar 20°. Bij het nieuwe kanon past ook een nieuwe toren, de APX-4, eigenlijk een APX-1 die aangepast is aan het krachtiger wapen en waarvan de wanden verdikt zijn van 40 naar 56 millimeter, wat het gewicht brengt op 2570 kilo. De diascopen zijn vervangen door PPL RX 160 episcopen en ook het commandokoepeltje was van een nieuw model. De toren is kleiner dan de APX1 CE van de SOMUA S35 cavalerietank. Om plaats te maken voor de langere 47 mm munitie wordt de voorraad van het 75 mm kanon verminderd van tachtig naar 74, waarvan maar zeven pantserbrisantgranaten.
Er zijn ook vele kleine wijzigingen. De toprollers die de rupsband bovenaan ondersteunen, worden vervangen door beugels. Bij de achterste, die in een gat tussen het aandrijfwiel en het uitspringende gedeelte van de zijkant lag, is het daarvoor nodig de plaat aan de zijkant van een driehoekig uitsteeksel te voorzien: het oude smeerpunt ervan wordt met een staalplaat dichtgelast. Bij latere voertuigen ontbreekt het gat geheel en is het uitsteeksel een integraal deel van de romp geworden.
In de loop van de jaren werden geleidelijk meer verbeteringen uitgevoerd. Na de eerste Char B1 bis-serie van 35 werd een krachtiger 307 pk motor ingebouwd van 16500 cc. Hiermee kon een snelheid behaald worden van 25 km/u. Bij zo'n snelheid liep het brandstofverbruik echter snel op en zakte het rijbereik van nominaal 180 kilometer naar 120 kilometer, wat betekende dat al na vijf à zes uur bijgetankt moest worden omdat men door de vierhonderd liter benzine heen was. De brandstofaanhangwagentjes van zeshonderd liter bleken, zoals de proefnemingen al hadden doen vermoeden, volstrekt onpraktisch: als men door het terrein reed werden ze bijna zeker afgeworpen. De zware trekhaak die de Char B 1 nog had, werd daarom achterwege gelaten. Om dit probleem te ondervangen werd een uitgebreid aanvoersysteem opgezet, waarbij onder andere ieder peloton tanks door een eigen TRC Lorraine 37 L gepantserde brandstofbevoorradingstank gevolgd werd. Om de last daarvan wat te verminderen had de allerlaatste productieserie in juni 1940 een extra 170 liter interne brandstoftank. Teneinde de sterkere motor te koelen werden de luchtinlaten aan de linkerkant vergroot.
Andere verbeteringen betroffen het aanbrengen van lenspompen, zwaardere krikken, sterkere spatborden, kortere geluiddempers op de uitlaten vanaf de 210e tank, in 1940 een ER53 radio in plaats van een ER51 radiotelegrafie-apparaat en persoonlijke ER55 radiosets voor commandotanks, een vergroting van de 47 mm munitievoorraad van 62 naar 72 vanaf de 341ste tank (de kogelvoorraad ging toen van 4800 naar 5250) en het aanbrengen van een bevestigingspunt, boven een veranderd torenluik, voor het reservemachinegeweer zodat dit door de commandant als luchtafweerwapen gebruikt kon worden. De allerlaatste tanks kregen ook een radio-intercom. Bepaalde onderdelen werden in een verschillend model van diverse onderaannemers betrokken en aangebracht al naar gelang ze beschikbaar kwamen: zelfs ongeveer gelijktijdig gebouwde tanks konden daarin dan van elkaar verschillen. Dat gold onder andere voor de geluiddempers waarvan vijf modellen bekend zijn en de rupsbanden waarbij de schakels gelast konden zijn of met klinknagels opgebouwd.
Veel oudere voertuigen werden achteraf op de nieuwe standaard gebracht. Zo werden bij de eerste 35 Char B1 bis-tanks de motoren vanaf 1938 tot mei 1940 door nieuwe vervangen. Soms weigerden eenheden bepaalde verbeteringen: de 1re DCR bij voorbeeld besloot de radiotelegrafie te behouden omdat het gesproken woord toch niet verstaanbaar was door het motorlawaai.
Chars in gevecht:
Na de Duitse inval van mei 1940 waren de Char B1's tijdens de Slag om Frankrijk geconcentreerd in vier pantserdivisies van de Infanterie. Deze waren speciaal ingericht voor het ondersteunen van een doorbraak en daarom niet uitgebalanceerd genoeg met voldoende eigen infanterie of artillerie om zelfstandig in een bewegingsoorlog effectief slag te kunnen leveren met hun Duitse tegenhangers. De Char B1 zelf was ook te onderhoudsgevoelig en miste door een hoog brandstofverbruik het rijbereik voor het snel afleggen van grotere afstanden. Het lukte de Char B1s dan ook niet de verrassende massale opmars van de Duitse tanks door de Ardennen na het oversteken van de Maas een halt toe te roepen, hoewel ze door hun betere pantsering en bewapening in een direct gevecht meestal de meerdere waren.
Wat gebeurde er 14 tot 19 mei 1940 in en nabij Beaumont in relatie tot de ‘Rhone’?:
De 3ième Compagnie van het 37ième Bataillon de Chars de Combat bereikte even na 16.30 uur de hoofdweg onder Ermeton, op weg naar Denée. Hier stuitte men op Duitse infanterie, welke werd aangevallen. De Duitsers beantwoordden het vuur met hun geschut. Na wat schermutselingen en hergroepering trok men verder richting Denée. Al snel werden de Franse tanks opgemerkt door het juist over de Maas getrokken 28e Infanterie-Regiment van het 8e Infanterie-Division. De Fransen werden overvallen door de 3,7cm PAK's van de Duitse infanteristen. De uitwerking was echter nihil. De situatie voor de Duitse infanterie leek uitzichtloos. Een roep om hulp door de infanteristen was gehoord en geschut en antitankgeschut van de 14e Kompanie van het 28e Infanterie-Regiment en antitankgeschut van de 8e Panzerjäger-Abteilung werd naar voren gedirigeerd. Luchtafweergeschut van de in de buurt aanwezige 1e Kompanie van het Flak-Lehr-Regiment mengde zich in het gevecht. In korte tijd waren alle overgebleven Franse tanks uitgeschakeld. De gehele rest van de dag trachtten eenheden van het 2ième en 4ième Corps d'Armée, de uitbraak uit het Duitse bruggenhoofd te verhinderen. De niet aflatende Duitse luchtsteun en steeds verder groeiende overmacht zorgden er echter voor dat de Duitse opmars niet tot staan kon worden gebracht.
De restanten van het 37ième Bataillon de Chars de Combat werden in de nacht van 15 op 16 mei om circa 01.30 uur teruggetrokken in de richting van Beaumont. De tanks konden alleen aan de gang worden gehouden door onderweg brandstof te bedelen bij andere eenheden die men tegenkwam. Nabij Beaumont stuitte men op de hoofdmacht van de 5.Panzer-Division. Na enkele schermutselingen wisten vijf a zes Franse tanks Beaumont zelf te bereiken en stelden zich daar ter verdediging op. De strijd was echter hopeloos. Stuk voor stuk werden de tanks achtergelaten of werden ze door de bemanningen zelf vernietigd en de “Slag om Beaumont” was snel voorbij.
De Chars in Beaumont:
'Rhone' tank No 309 (of wat er van over is) Ernaast staat de 'Marne' tank No 332.
Let op de drie zichtbare achtergelaten tanks op de achtergrond.
1ste compagnie:
Garonne - Tank No 308 - commando tank (achtergelaten)
Loire - Tank No 307 - (onderweg naar Beamont vernietigd door de Duitsers)
Rhône - Tank No 309 - (opgeblazen door de bemanning)
Cher - Tank No 330 - (achtergelaten)
derde compagnie:
Meuse - Tank No 310 - (achtergelaten)
Marne - Tank No 332 - (achtergelaten)
De ‘Rhone’ wordt dus opgeblazen door de eigen bemanning, door de explosie en de opvolgende brand verspreidt dit naar de naburige huizen. Ten gevolge hiervan zal deze brand woeden tot de nacht van de 17de mei. 19 mei wanneer de Duitsers Beaumont betreden vallen de ‘Chars’ in handen van hen. Een wat te nieuwsgierige Duitser betreedt de ‘Meuse’, let niet op het doorgeladen kanon. Waardoor dit afgaat, hiermee wordt een hoogspanningsmast geraakt en de plaatselijke bakker gedood bij zijn eigen deur. De overige tanks worden hierna allen naar de kerk verplaatst. De, in totaal, honderden buitgemaakte Chars werden vervolgen omgebouwd naar Duitse standaard en werden op andere fronten weer ingezet.
Bemanning van de ‘Rhone’:
Chef de Char : Sous-Lieutenant André Marsais
Pilote : Caporal-chef Emile Tourmetz
Radio : Sergent Jacques Tapol
Aide-pilotes : Chasseur Defremy et chasseur Feuillatre
Bronnen:
Panzer4 vs Char B1 bis
Surviving French tanks
Trackstory 03
www.wikimedia.com
www.chars-francais.net
www.batailles-1939-1940.historyboard.net
www.g503.com
www.ser-sarajkin.narod2.ru